-
1 to neglect
verwaarlozen -
2 forget
v. vergeten1 vergeten ⇒ niet denken aan, niet meer weten♦voorbeelden:forget oneself • zichzelf vergeten/verwaarlozen; zijn zelfbeheersing verliezennot forgetting • en niet te vergeten, en ookII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vergeten ⇒ nalaten, verwaarlozen♦voorbeelden:1 forget to do something • iets nalaten/vergeten te doen -
3 let oneself go
-
4 neglect
n. verwaarlozing; nalatigheid; vergeetachtigheid--------v. verwaarlozen; nalaten; vergetenneglect1[ niglekt] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 verzuim♦voorbeelden:————————neglect2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 piddling
adj. onbenullig, te verwaarlozen[ pidling] 〈informeel; pejoratief〉1 belachelijk (klein) ⇒ onbenullig, te verwaarlozen -
6 a negligible quantity
een te verwaarlozen hoeveelheid; een persoon/zaak waarmee geen rekening gehouden hoeft te worden -
7 abandon
n. ongedwongenheid, vrijheid--------v. achterlaten, verwaarlozenabandon1[ əbændən] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————abandon2〈 werkwoord〉2 op/prijsgeven ⇒ afstand doen van♦voorbeelden:the order to abandon ship • het bevel het schip te verlatenabandon a subject • van een onderwerp afstappen -
8 forget oneself
zich vergeten, zijn zelfbeheersing verliezenzichzelf vergeten/verwaarlozen; zijn zelfbeheersing verliezen -
9 fractional
adj. van breuken; wordt gebruikt als breuk; zeer klein[ fræksjnəl]1 te verwaarlozen ⇒ miniem, uiterst klein3 gebroken ⇒ gedeeltelijk, gefragmenteerd♦voorbeelden:1 a fractional difference • een miniem/verwaarloosbaar verschil -
10 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
11 ill-use
-
12 marginal
adj. bijkomstig, te verwaarlozen; rand-; in de rand geschreven[ ma:dzjinl]1 marginaal ⇒ in de marge/kantlijn geschreven2 marginaal ⇒ miniem, onbeduidend, bijkomstig♦voorbeelden:marginal land • marginaal bouwland -
13 negligible
adj. te verwaarlozen, niet noemenswaardig[ neglidzjəbl] 〈 negligibly〉 -
14 nonobservance
-
15 omission
n. weglating, omissie, verzuim[ əmisjn]1 weglating ⇒ omissie; verzuim, veronachtzaming1 het weglaten ⇒ het overslaan, het verwaarlozen♦voorbeelden: -
16 omit
-
17 quantity
n. hoeveelheid; maat; grote hoeveelheid; grootte[ kwontətie] 〈meervoud: quantities〉1 hoeveelheid/aantal ⇒ som, portie3 kwantiteit ⇒ hoeveelheid, omvang♦voorbeelden:1 in large quantities • in grote aantallen/hoeveelheden2 a negligible quantity • een te verwaarlozen hoeveelheid; een persoon/zaak waarmee geen rekening gehouden hoeft te wordenan unknown quantity • een onbekende (grootheid); een nog niet doorgronde/berekenbare persoon→ quality quality/ -
18 cess
n. plaatselijke belastingen (in Ierland); geluk (Ierse Slang)--------v. belasten, aanslaan; schatten, waarderen; verwaarlozen, geen acht op slaan -
19 fractionally
adv. gebroken, fractioneel; te verwaarlozen, op uiterst kleine manier -
20 inappreciable
adj. uiterst gering, te verwaarlozen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Liste falscher Freunde — Die Liste falscher Freunde listet eine Auswahl häufiger falscher Freunde (Übersetzungsfallen bzw. Verständnisprobleme) zwischen Deutsch und anderen Sprachen, dem in der Bundesrepublik Deutschland und in anderen Staaten gesprochenen Deutsch sowie… … Deutsch Wikipedia
verwahrlosen — Vsw std. (14. Jh.), spmhd. verwarlōsen unachtsam behandeln, vernachlässigen Stammwort. Zu mhd. warlōs achtlos , zu ahd. wara, mhd. war(e) Beachtung, Obhut (wahren). Abstraktum: Verwahrlosung. Ebenso nndl. verwaarlozen, nschw. vårdlösa. deutsch … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
verwahrlosen — verwahrlosen: Das auf das dt. und niederl. Sprachgebiet beschränkte ursprünglich transitive Verb (mhd. verwarlōsen »unachtsam behandeln oder betreiben«, niederl. verwaarlozen »vernachlässigen, verwahrlosen«) ist von dem Adjektiv mhd. warlōs… … Das Herkunftswörterbuch